“Effecten verhoging van de competentiegrens grotendeels positief”

Een lagere drempel voor rechtzoekenden, kortere doorlooptijden en partijen die meer rechtvaardigheid ervaren. De verhoging van de competentiegrens van kantonrechters naar 25.000 euro heeft diverse positieve effecten, blijkt uit een recente WODC-evaluatie. Een negatief effect is dat de kwaliteit van het verweer is gedaald, omdat het inhuren van een advocaat niet meer verplicht is. Een gesprek met WODC-medewerker Roland Eshuis, vooraanstaand onderzoeker op het terrein van de civiele procedure.

Kostenbesparing

verhoging van de competentiegrens, Ronald Eshuis
foto: Jono de Roeck (www.studiojono.nl)

In 2011 vond een kleine revolutie in de civiele procedure plaats. Zaken met een financieel belang van tussen de 5000 en 25.000 euro worden niet langer behandeld door de handelsrechter maar door de kantonrechter. Een belangrijk doel van deze verschuiving is een principe dat bij politici vaak een warm onthaal krijgt: een grotere toegang tot de rechter. Meer burgers kunnen goedkoper of zelfs bijna gratis, want zelf, hun recht bepleiten. Dat scheelt een advocaat en drukt de kosten. Maar is deze beoogde kostenbesparing ook gerealiseerd? En wat zijn breder gezien de voor- en nadelen van deze verhoging van de competentiegrens?

Meer zaken, minder kosten

Deze balans maken WODC-onderzoekers Roland Eshuis en Teun Geurts op in de recente WODC-publicatie ‘Lagere drempels voor rechtzoekenden. De evaluatie van de verhoging van de competentiegrens in 2011’. Deze evaluatiestudie – opgezet via het klassieke model van voor- en nameting – besteedt aandacht aan de vraag of de beoogde toename in toeloop gerealiseerd is.

Het antwoord is volmondig ‘ja’: met 20 tot 25 procent. Deze toename wordt deels veroorzaakt door de gelijktijdige daling van de griffierechten, schrijven de onderzoekers. “Dit effect valt niet goed te scheiden”, aldus Eshuis. “Wel is duidelijk dat de kostenbesparing door de verhoging van de competentiegrens aanmerkelijk groter is dan de besparing door de lagere griffierechten.” In totaal daalden de gemiddelde procedurekosten bij de eisers van 3000 naar 1000 euro en bij de gedaagden van 3500 naar 1500 euro. Ook daalde het aantal zaken dat bij verstek werd afgedaan significant: van 62 procent naar 47 procent. Verder worden zaken sneller afgehandeld: de gemiddelde duur van op tegenspraak gevoerde procedures daalde van 34 naar 21 weken.

Kwaliteit verweer daalt

Zijn er dan slechts positieve effecten zichtbaar van de verhoging competentiegrens? Het WODC-onderzoek laat ook een daling van het mondeling procederen en het aantal schikkingen zien. Een belangrijk potentieel nadeel van de nieuwe aanpak is een daling van de kwaliteit van het gevoerde verweer. Bij de kantonrechter zijn partijen niet meer verplicht om een advocaat in te huren. Dus schakelen ze een andere procesvertegenwoordiging in zoals een rechtsbijstandsverzekeraar, of ze voeren zelf het verweer. Deze schrapping van de verplichte procesvertegenwoordiging brengt bij de advocatuur vanzelfsprekend geen spontaan applaus teweeg. Maar is de kwaliteit ook gedaald? In het onderzoek is gekeken naar het schrijfwerk (inleidende processtukken) en het optreden (ter zitting) van de advocaat, de juridische vertegenwoordiger van de verzekeraar, de deurwaarder, de incasso-vertegenwoordiger en anderen. Deze kwaliteit is objectief gemeten door beroepsgenoten en rechters. Per saldo rapporteren de onderzoekers dat de kwaliteit van de rechtsbijstand achteruit is gegaan: het gemiddelde rapportcijfer voor de processtukken daalde van een 6,9 naar een 5,9, het optreden op de zitting werd beoordeeld met een 6,7 in plaats van een 7,2.

Meer tevredenheid en rechtvaardigheid

Doet deze kwaliteitsdaling van het verweer de balans rond de verhoging van de competentiegrens naar de negatieve kant doorslaan? Eshuis relativeert dit negatieve effect: “Een dalende kwaliteit gaat samen met een grotere tevredenheid bij de partijen. Ook is er een toegenomen ervaring van procedurele rechtvaardigheid, met name bij de verliezers van de procedure. Hierdoor ontstaat een interessante tegenspraak in bevindingen.” De onderzoekers schrijven de grotere ervaren tevredenheid en rechtvaardigheid onder meer toe aan de vrijheid van partijen om zelf te bepalen welke rechtshulp ze inschakelen. “In de oude situatie heeft waarschijnlijk een deel van de rechtszoekenden met tegenzin een advocaat in de arm genomen. Nu kunnen rechtszoekenden een meer positieve keuze voor rechtshulp maken.”

Doe-het-zelvers

De gedaalde kwaliteit wordt vooral veroorzaakt door de kleine groep van 12 procent rechtzoekenden die het verweer helemaal zelf voert. Deze ‘doe-het-zelvers’ zijn vaak niet op deze taak berekend en krijgen gemiddeld een onvoldoende. Dit effect trad ook op bij een eerder experiment met een gelijk doel: de invoering van een dagvaardingsformulier bij de kantonrechter in 1991. Toen al bleek hoe gering doorgaans de capaciteit van burgers is om zelf een proces te voeren. Toch ervaren de doe-het-zelvers in het WODC-onderzoek de procedurele rechtvaardigheid niet lager dan de rechtzoekenden die een advocaat of een deurwaarder inschakelen. De rapportcijfers voor de diverse typen professionele procesvertegenwoordigers zijn achtereenvolgens: een 7,5 voor de rechtsbijstandsverzekeraar, een 6,8 voor de zelfstandige advocaat en een 6,4 voor de deurwaarder.

Rechter-kruidenier

‘Specialisatie’, dat was oorspronkelijk de aanleiding voor het bredere wetgevingsproject rondom de verhoging van de competentiegrens. Want het was de commissie Deetman die in 2006 pleitte voor differentiatie in zaakstromen. Dit vanuit het idee dat afschaffing van wettelijke sectoronderscheidingen het ontstaan van specialismen in de rechtspraak zou bevorderen. Eén van die gewenste differentiaties was de procedure bij kantonrechter. De kantonrechter was in de ogen van Deetman de communicatieve en alleen werkende rechter-kruidenier waar de burger op zat te wachten. Dit beeld werd later uitgewerkt door de commissie Hofhuis, die het uitgangspunt differentiatie meer vertaalde naar het thema van een betere toegang tot de rechter.

Gebrekkige registratie

De WODC-onderzoekers liepen diverse keren aan tegen een gebrekkige registratie van data in de Rechtspraak: “Binnen de Rechtspraak lijkt niet te worden geïnvesteerd in het ontsluiten van data, voor zover deze niet direct van belang zijn van het financieringssysteem. Hetzelfde geldt voor het bewaken van datakwaliteit (vulling, consistentie) in de zaakvolgsystemen.” Het gaat hier over de aard van de geschillen, de core business van de Rechtspraak. Dat is voor wetenschappelijk onderzoekers een probleem want juist de aard van het geschil beïnvloedt frequent beroep op de rechter, de aard van de rechtshulpbijstand en het verloop. Ook de Rechtspraak zelf heeft last van dit probleem: men kan daardoor veranderingen in de toestroom niet voldoende signaleren. Eshuis en Geurts geven een illustratie van de gang van zaken rondom de invoering van de zorgverzekeringswet, die grote gevolgen had voor de instroom. Ook kon de mate waarin onder het nieuwe regime mondeling geprocedeerd is, niet worden vastgesteld, omdat de gerechten het daartoe bestemde veld niet hebben ingevuld.

Nieuw onderzoek

2017 belooft voor belangstellenden nog meer verdiepende informatie te bieden over het reilen en zeilen binnen het domein van de civiele rechtspraak. Zo is ‘De complexiteit van vereenvoudiging’ (Croes e.a. over de ‘Wet griffierechten burgerlijke zaken’ uit 2010) in druk. Ook verschijnt nog de dissertatie over de ‘Eigen(aardig)heid van de kantonrechter’, door kantonrechter en SSR-lector Civiel recht Kim van der Kraats. Samen met de WODC-evaluatie drie maal aandacht dus voor de verschillende factoren die het gedrag van rechtzoekenden beïnvloeden.

Nieuwsoverzicht