Elk gerecht zijn eigen opleidingsinstituut

“Wij hebben hier 24 opleidingsinstituten, elk regio-gerecht heeft er zelf één; dat is zo gegroeid”, vertelde een Braziliaanse collega me onlangs bij een conferentie omtrent ontwikkelingen inzake rechterlijke opleidingen. “We merken dat we nauwelijks progressie boeken omdat gerechten nu eenmaal geen bijzondere kennis hebben van opleiding en ontwikkeling. Het is niet hun core business. Uiteindelijk kost het veel meer tijd/geld en staat het de landelijke rechtsontwikkeling en een gezamenlijke cultuur in de weg. We zijn jaloers op jullie Nederlandse opleidingssysteem.”

Dit is nu ook de meerwaarde van internationale conferenties. Je voelt je extra trots over de wijze waarop wij in Nederland met elkaar de organisatie van de opleiding van rechters, officieren van justitie en de gerechtelijke medewerkers hebben neergezet. Op afstand ziet het er immers altijd beter uit. Anderzijds zetten dit soort opmerkingen je aan het denken over hoe ons rechterlijk opleidings- en bijscholingssysteem uiteindelijk vorm heeft gekregen. Naarmate je meerdere keren tijdens zo’n conferentie uitleg hebt gegeven over onze aanpak, bemerk je dat jezelf hiaten en onduidelijkheid over aanpak en taakverdeling ontdekt. Hoe zit het nu uiteindelijk bij ons? Wie is verantwoordelijk voor de opleiding/scholing van magistraten in ons land? Hoe maken wij optimaal gebruik van aanwezige kennis en mogelijkheden? Wie bepaalt de strategie? Waar zitten onze sterke en zwakke kanten? Is er ook wildgroei en hoe kappen we dit?

In het algemeen kun je constateren dat waar kennis zit, de neiging tot opleiding bestaat. Elk zichzelf respecterende organisatie gaat na verloop van tijd spontaan een cursusunit starten, hoe klein ook. Je kunt dit beter omarmen, want dit lijkt een natuurlijke stroom. Economische en organisatorische afwegingen bepalen vervolgens hoe zich dit verder mag ontwikkelen. Deze ontwikkelingen zie je ook bij ons, vooral aangaande de bijscholing. Parketten kennen meer en meer hun eigen academies (zie FP-Academy, LP-Academy), gerechten hun eigen opleidingsbureaus, lov’s hun eigen leeractiviteiten, het LDCR zijn eigen opleidingsaanbod, kenniscentra hun eigen opleidingen; ook de Rvdr, het PaG en de NVvR doen daarbij volop mee, meestal ook gecombineerd met toekenning van opleidingspunten (zijnde het bewijs van succesvolle deelname). Tenslotte speelt de instelling van het instituut hoogleraar rechtspleging per gerecht met bijbehorende activiteiten hierbij een bepalende rol.

Bij het bovenstaande lijkt het mij meer dan ooit belangrijk om te bedenken wie het kwantitatieve maar ook – nog belangrijker – het kwalitatieve totaaloverzicht houdt. Zowel qua inhoud als qua organisatie. Dat is iets waar we in de gezamenlijkheid veel meer aandacht aan zouden moeten besteden en onze strategie op zouden moeten aanscherpen. We moeten daarbij bedenken wat we kwalitatieve bijscholing vinden, hoe we dit in de gezamenlijkheid willen aanbieden, wie we voldoende toegerust achten voor het organiseren van onderwijs en welke toegevoegde rol we hierbij voor het eigen opleidingsinstituut zien.

Als we met elkaar de inhoud scherp hebben, zouden we vervolgens de economische en organische afwegingen kunnen maken. In tijden van krapte en de uitrol van het Programma KEI met zijn eigen O&O unit geen onbelangrijke stap. Voorkomen moet immers worden dat we met al deze aanbieders net als in Brazilië nauwelijks progressie boeken. Pro-actieve keuzes zijn daarbij doorslaggevend!

Nieuwsoverzicht