Een grens over

De Meillo-lezing stond dit jaar opnieuw in het teken van ‘passie’. Ik was erg onder de indruk van de verfrissende visie van schrijfster en filosofe Connie Palmen. Zij liet ons daar verschillende invalshoeken zien die het woord ‘passie’ kan hebben. Een ‘hip woord dat hartstocht uitdrukt’, maar ook ‘lijden’ en ‘rouw’; soms ‘angstaanjagend en gevaarlijk’ – zeker als het uit proportie gehaald wordt of te pas en te onpas wordt gebruikt.

De reden waarom SSR die jaarlijkse bijeenkomst organiseert – een nieuwe impuls geven aan de eigen invulling van passie voor het vak – heeft mij weer aan het denken gezet. In het volle besef dat ‘passie’ ook bij mij een ‘gevaarlijke’ kant kan hebben – namelijk van drammen over stokpaardjes – wil ik toch één van mijn passies nog eens extra onder de aandacht brengen.

Namelijk: de noodzaak voor de Nederlandse rechtspraak om beleid te ontwikkelen dat ons mede-verantwoordelijk maakt voor de internationale rechtsorde en de ontwikkeling van de rule of law. Het enthousiasme van het individu is onmisbaar voor nieuw beleid en nieuwe structuren. Als een aanzienlijke groep uit de rechterlijke organisatie inziet dat de Nederlandse rechtspraak onlosmakelijk is geworden van Europees en zelfs mondiaal recht, en zich daarvoor ook effectief wil inzetten, is het verankeren van dat enthousiasme in concreet beleid een logisch gevolg dunkt mij. Naast dat we veel te brengen  hebben, is er ook nog heel wat te halen.

Maar ik zie dat enthousiasme nog veel te weinig. De Raad voor de rechtspraak, waar internationale samenwerking gelukkig op de agenda staat, heeft onlangs een interne enquête gehouden en daarop reageerden maar 80 rechters met de mededeling dat zij zich méér willen richten op internationale facetten van hun werk. Slechts tachtig van de paar duizend medewerkers van de Rechtspraak! En dat terwijl geen mens er tegenwoordig nog omheen kan dat internationale samenwerking voor “mutual trust and understanding” zorgt die nodig is om grensoverschrijdende problemen, ook op juridisch vlak, aan te pakken! Als de Europese Commissie stelt dat over een paar jaar één op de twee rechters uit iedere lidstaat moet hebben deelgenomen aan Europese uitwisselingsprogramma’s zoals die ook georganiseerd worden door het European Judicial Training Network (EJTN), dan kun je het toch niet meer ‘verkopen’ dat vanuit Nederland jaarlijks slechts een paar handenvol rechters, officieren van justitie en raio’s meedoen aan uitwisselingsprogramma’s of trainingen? Niet alleen als voorzitter van de Steering Committee van het EJTN maar ook als mens en Nederlands rechter stijgt het schaamrood me naar de kaken.

De reden voor onze karige opkomst bij internationale activiteiten en projecten als die van het EJTN is zo mogelijk nog erger: tijdgebrek, plus de veelgehoorde misvatting dat het hier gaat om snoepreisjes die niet bijdragen tot verbeteringen van het werk. Hoe achterhaald is zo’n standpunt in deze tijd?

 

Eerste punt van zorg is dus om leden van de rechterlijke organisatie warm te laten lopen voor extra investeringen in de internationale facetten van hun werk. Dat kan als het netwerk van Europese gerechtscoördinatoren bij de gerechten aanzienlijk wordt versterkt. Verder dienen de gerechtsbesturen hun juridisch personeel meer mogelijkheden te bieden om over de grens te kijken en hen daarvoor in tijd te faciliteren. Via het EJTN en SSR worden er voldoende – zelfs volledig gesubsidieerde – kansen geboden. Ik zie dat de passie er bij de individuele leden van de rechterlijke organisatie wel is. Maar soms zullen zij van anderen een duwtje in de rug moeten krijgen.

 

 

Nieuwsoverzicht